Een sage.


Zeerijp is een dorpje in Groningen, heel oud. Het ligt een uur of wat van de Dollard verwijderd, maar meer dan duizend jaar geleden ligt het aan de kust. Het is dan een dorpje met een haven. Dat is in de tijd van Karel de Grote al zo. De mensen, die er in die tijd wonen, zijn Friezen. Karel de Grote onderwerpt de Friezen aan zijn macht, zoals hij dat met meer volken gedaan heeft. Hij is een machtig heerser, zijn wil wordt wet over een groot deel van West-Europa.

 

Tegen de Friese koning Radboud II voert Karel een zware strijd, maar eindelijk wordt deze Friese vorst toch ook onderworpen. Dan voert Karel de Grote allerlei nieuwe maatregelen in de Friese landen in. Allereerst wil hij, dat alle mensen christenen zullen worden. Dat gaat niet gemakkelijk; een mens legt zijn geloof nu eenmaal niet even gemakkelijk af als hij dit doet met een oud geworden jas, en de Friezen hebben hun oude goden lief en bovendien laten ze zich ook niet zo licht tot iets dwingen. En dan wil Karel de Grote ook, dat de wetten op schrift zullen worden gesteld. Er zijn in Friesland wel wetten, maar die bestaan meer bij overlevering, die kent men uit het hoofd, de ouders brengen ze over aan hun kinderen en die weer aan hun kinderen en dat gaat zo door. Ze zijn te heilig om te worden opgeschreven, vindt men.

 

Doch Karel de Grote beveelt, dat er geschreven wetten moeten zijn. Daar mag veel van die oude Friese wetten in staan, maar veel nieuwe dingen moeten daar ook in, bijvoorbeeld dat Christus de Heer is over de gehele wereld.
Karel benoemt nu twaalf mannen, die deze moeten uitzoeken en opschrijven. Dat zijn Wimoedes, lieden, die veel kennis hebben van de Friese wetten. Ze kennen ook het Oud-Fries, de heilige taal waarin die wetten zijn gesteld, meest in spreuken en verzen. Deze moeten ze nu overzetten in het Latijn en er dan uitzoeken, wat voor de nieuwe tijd het beste te gebruiken is. Daar moeten dan die nieuwe wetten van Karel bijkomen.


Zo luidt de opdracht van de koning. Die twaalf Wimoedes komen bij elkaar en spreken veel met elkaar. Maar het werk, dat hun opgedragen is, doen ze niet. Ze zijn het er allen over eens, dat ze het niet doen mogen. Hun heilige taal op schrift zetten en dan nog wel in het Latijn, nooit, nooit zullen ze zich daartoe lenen.
En dan nog dat van die Christus erin? Nooit, nooit! Zij houden zich aan hun oude goden, al verbiedt Karel hun dat ook honderdmaal. En dan al die andere nieuwe dingen! Nooit! Lang spreken ze erover, nu eens bedroefd, dan weer heftig in hun toorn. Het is zo moeilijk zich tegen deze vorst te verzetten, maar ze verzetten zich toch.
"We kunnen het niet doen!", berichten ze de koning.
"Het moet!", berichte de koning terug.
"We kunnen het niet!", berichten weer de twaalf Wimoedes. "We kunnen het niet en we mogen het niet. Het is alles zo heel anders dan we gewoon zijn. Het doet ons zeer leed, maar we voeren uw opdracht niet uit."
"Dat zullen we eens zien!", schreef de koning. "Zeven dagen bedenktijd geef ik u nog en als ge dan nog niet aan het werk gaat, zijt ge des doods schuldig. Ge kunt dan kiezen uit drieërlei dood: ik laat u onthoofden, of ik laat u levend begraven, of ik geef u ten prooi aan de woeste zee in een schip zonder roer, zeilen, riemen en ankers."
Toch blijven ze standvastig in hun weigering en, voor de keuze van de dood gesteld, kiezen ze de dood op zee.
Men zet hen in een kleine boot, zonder zeilen, zonder riemen, zonder roer en ankers. Met eb drijven ze naar zee. De golven nemen de boot op en spelen er hun spel mee. Al spoedig verdwijnt het land uit het gezicht en niets dan de wateren hebben ze om zich heen. De boot wordt als een bal heen en weer geworpen. In het begin houden ze dit nog wel uit, maar na enige uren begint de wind op te zetten en zwelt in korte tijd aan tot een storm, die de golven hoog opjaagt. De boot rijst ten daalt, waterheuvel op, waterheuvel af. Ze zitten al spoedig tot over de enkels in het buiswater. Een wreed, gevoelloos spel spelen de golven met hun boot; het is maar een broos ding, dat spoedig vergaan zal.

De twaalf Wimoedes bidden hun goden om hulp en uitkomst. Maar het geeft hun niet. De wildheid van de storm lijkt op den duur nog wel toe te nemen. De nacht daalt en met de nacht rolt een duisternis vol benauwing aan. "Broeders," zegt dan de oudste der Wimoedes, "ge ziet, hoe onze goden niet luisteren. Wij zijn hun trouw gebleven, zij zijn het ons niet. Misschien ook is hun macht daar niet groot genoeg voor. Laat ons beproeven, of die Jezus Christus van die nieuwe predikers ons uitkomst schenken wil en ons uit deze barre nood wil redden. Als wij er ootmoedig om bidden, misschien doet Hij het dan."

Vlammen

Dan knielen ze alle twaalf in de wankele boot neer en zenden hun gebeden naar de hemel op. De nacht is donker, ze kunnen elkaar haast niet zien, de storm slaat hun de prevelende woorden weg van de lippen. Zijn ontzaglijke stem vult de duistere ruimten geheel. Kolkingen van ziedend water zwepen de boot rond. Een machtige golf neemt haar op, smijt haar daarna weer in een oneindige diepte. Vergaan ze? Waar tuimelen ze heen? Ze worden als in het niet weggezogen. Weer neemt een golf hen op en slingert hen weg.

 

Dan... de een wijst naar de ander... hun ogen gaan wijd open... hun adem staat stil, maar de vreugde slaat door hun hart... achter in de boot zit een lichtende gestalte! Zijn hand rust op een kromhout! Daarmee stuurt hij de boot! Die vaart ineens, als door een vaste wil gedreven, in een richting dwars op de golven! De wankele bewegingen houden op. De storm woedt voort, maar ze voelen dat het grootste gevaar voorbij is. Ze zijn nu met hun dertienen in de boot en de dertiende man stuurt. De dertiende man overwint het geweld van water en wind. De boot heeft haar koers genomen en behoudt die. Zonder zeilen, zonder riemen, maar niet meer zonder roer. Een vaste koers!
"Geloofd zij de Here Jezus Christus!", prevelt de oudste.
"Geloofd zij de Here Jezus Christus," herhalen de anderen zijn woord.
"Tot in eeuwigheid, amen!"
"Tot in eeuwigheid, amen!"


De man achter in de boot zit rustig, stuurt met het kromhout en leidt zo het vaartuig de veilige haven van Zeerijp weer in. Hij is het eerste aan land en de twaalf Wimoedes zien, dat hij in uiterlijk volkomen gelijk aan hen is, dezelfde gestalte, dezelfde kleren. Hij heeft het kromhout bij zich en werpt het op de grond, en ze zien, hoe het direct begint te branden. Een helder schijnsel werpt het door de nacht. Het is een vlam, waarbij geen rook vrij komt. Een wonder is het. Ze staren er vol verbazing naar. De nacht lijkt wel te wijken. Het was een licht, zoals men op aarde nog nooit heeft gezien. Het is teer en toch zo sterk als geen van hen het ooit gezien heeft. Als hun ogen de dertiende man weer zoeken, is deze weg. Dankend voor zijn hulp vallen ze op de knieën. "We hebben de Heer der wereld gezien!", roept de oudste uit, als ze weer gaan staan.

De Heer der wereld! Heeft Karel de Grote deze ook niet geroemd? Heeft hij niet gezegd, dat zij vooral de nieuwe wetten moeten noemen? En hebben ze dat niet geweigerd? Ze hebben geweigerd, ja, maar dat is verkeerd gedaan! Hoe dankbaar zijn ze nu voor deze nacht vol ontzetting.
Met ontroerde harten zetten ze zich nu aan de arbeid, die hun door Karel de Grote opgedragen is. Het is een moeilijke taak, maar ze brengen haar nu met grote ijver tot een goed einde.

Sindsdien ontvlamt iedere nacht het licht van het kromhout aan de haven. Zijn vlammen slaan hoog en helder op en doorlaaien de duisternis en zijn alle de schepelingen tot een baken. Vele eeuwen blijft dit zo.
Uiteindelijk verzandt de haven van Zeerijp, door het slik van de Dollard. Het land breidt zich uit, een nieuwe dijk komt om het ingepolderde land te liggen.

 

Het licht van het kromhout verdwijnt nadien. Het zou de schepen ook maar op een dwaalspoor geleid hebben. Ook het kromhout zelf verdwijnt. Het is in al die jaren niets veranderd, nu echter valt het tot stof uiteen, dat door de wind wordt verjaagd.
Zodra het licht echter wegblijft, verschijnt daar 's avonds een ander licht, dat een geelrode gloed heeft. Dit wordt door de duivel ontstoken. Als men er vlakbij komt, ziet men niets. Maar de schipper, die dit valse licht voor het oude zeemansbaken houdt en er de koers van zijn schip naar bepaalt, loopt vast in het slik en vergaat jammerlijk. Het is dan ook het licht van de Boze, van de duivel.

Tot op de dag van vandaag wordt het op die plek nog wel eens gezien. Er zijn nog steeds mensen, die daarvan kunnen verhalen.

 

De Jacobuskerk van Zeerijp

Havenplaats
In 1995 wordt in Zeerijp een middeleeuwse steenoven bij graafwerkzaamheden blootgelegd. Daarmee wordt de archeologische koorts in deze oude havenplaats aan de Fivelboezem flink aangewakkerd. Was het natuurlijk al lange tijd door de sage “Het Riepster Licht” via overlevering bekend dat Zeerijp een bijzondere historie heeft, tastbare bewijzen uit de bodem zijn dan altijd een welkome informatiebron. Het Riepster Licht verhaalt hoe 12 heidense rechters op miraculeuze wijze van een zekere dood uit de woelige golven van de Fivelboezem worden gered.
Door de vondst van de middeleeuwse steenoven is de link met de prachtige middeleeuwse Jacobuskerk in Zeerijp snel gelegd. Veel wierdedorpen op het Hogeland zijn in het bezit van een schitterende romano-gotische kerk. Deze zijn in een aantal fasen tot stand gekomen in een periode dat de gebouwen nog voornamelijk van hout gebouwd worden. De kerken zijn een tastbaar bewijs hoe hier op de Groninger klei de steenindustrie tot ontwikkeling is gekomen, met als grondstof diezelfde Groninger klei.

 

Vondsten in de bodem

Als zich begin deze eeuw de mogelijkheid voordoet om met als thema de steenindustrie een Archeologisch Informatiepunt in Zeerijp op te richten is daar door enkele Riepsters enthousiast op gereageerd. Daarbij speelt de nagedachtenis van de bekende Riepster Eeltjo Keijer nadrukkelijk een rol; na de vondst van de oven in 1995 zet hij zich hartstochtelijk in om de unieke vondst openbaar te maken. Omdat de Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB) wil dat de restanten als archief in de bodem blijven, is sindsdien naarstig gezocht naar een mogelijkheid om afbeeldingen van de oven op een goede manier tentoon te stellen. Dat is in het AIP (Archeologisch Informatiepunt) gerealiseerd.

 


Bronnen:

"Uit het Sagenland. Sagen uit Nederland, Europa, Indonesië, Suriname en de rest van de wereld" opgetekend en bewerkt door Nienke van Hichtum. ISBN: 90-6158-027-7.
Persbericht: "Archeologisch Informatiepunt Fivelboezem".

 



 

Deze pagina maakt deel uit van www.nazatendevries.nl.
Aan bovenstaande tekst is de uiterste zorgvuldigheid besteed. Desondanks kunnen er best fouten voorkomen.
Constateer je fouten en/of heb je vragen, correcties, aanvullingen...geef die dan even aan mij door via mijn E-mail adres.
Laat ook eens een bericht achter in het Gastenboek.
Hoogeveen, 22 juli 2009.
Verhaal: © Harm Hillinga
.
Menu Artikelen.
Terug naar de HomePage.
Top